maandag, maart 25, 2013

meer over taal..2

Taalverandering is vaak een manier om het systeem eenvoudig te houden, het is ook noodzakelijk omdat er anders te veel uitzonderingen komen. Taalverandering is dus niet hetzelfde als taalverloedering.
Taal is iets vanzelfsprekends. Omdat iedereen zijn taal kan gebruiken, denkt ook bijna iedereen er met autoriteit over te kunnen spreken. Dit is opmerkelijk. Ademen doen we ook vanzelf, en toch gaan we naar een dokter zo gauw er iets mis is met ons ademhalingsapparaat. Met taal is dat anders. Een voorbeeld: in de Volkskrant van 19 juni 1999 stond een artikel met de kop: ‘Hun veroveren heel Nederland’. In dit stukje van Mieke Zijlmans werd duidelijk gemaakt waarom de meervoudsvorm zij aan het veranderen is in hun en in hoeverre deze verandering reeds is voortgeschreden in het Nederlands taalgebied.

Domino-effect

Een taalverandering wordt vaak door een andere verandering in gang gezet. Het is een soort domino-effect: een kleine verandering zorgt voor onregelmatigheid in het taalsysteem en dat moet zo snel mogelijk hersteld worden. De verandering van zij naar hun is gedeeltelijk te verklaren doordat zij in de spreektaal vervangen wordt door die wanneer we naar levenloze dingen verwijzen: In Amsterdam vind je overal fietswrakken. Die (zij) moeten nodig verwijderd worden. Hierdoor wordt zij steeds vaker alleen nog met het vrouwelijk enkelvoud geassocieerd, en daardoor minder geschikt voor het meervoud.

Een taalverandering wordt vaak door een andere verandering in gang gezet.

De ander is “die daar”

Een ander belangrijk feit is dat alleen de derde persoon verandert, we zeggen bijvoorbeeld niet: Ons veroveren heel Nederland. Bij de derde persoon is vaak een communicatieve noodzaak aanwezig om het te benadrukken, hetgeen voor de eerste en tweede persoon niet het geval is. De derde persoon verwijst namelijk naar ‘de ander’, de ‘andere groep’, die vaak niet in de spreeksituatie aanwezig is. In zo’n situatie is het heel natuurlijk om een aanwijzend voornaamwoord te gebruiken om te benadrukken dat het gaat om ‘die daar’ en niet om ‘ons’ hier. Dit verklaart onder andere het gebruik van die voor de fietswrakken in het zinnetje hierboven.
Als een element benadrukt moet worden, zijn er ook nog andere mogelijkheden. Je kunt het vooraan in de zin zetten, maar dat heeft in het geval van meervouds zij geen zin want daar staat het al. Je kunt het ook een vorm geven die normaal gesproken de objectsvorm is. We zien dit in heel veel talen gebeuren, in het Frans ( L’état c’est moi), in het Engels ( Him? You’re kidding!). Vandaar dat hun Nederland verovert.

Taalbarbarij

Lezers reageerden voorspelbaar op dit artikel, dat wil zeggen niet op de taalkundige feiten, maar op de “verkrachting” van de regels, op de “inconsequentie” van deze “taalbarbarij”. Maar wat zijn deze regels? De regels zijn wat taalgebruikers doen. Voor de meeste ingezonden stukjes-schrijvers zijn de regels echter wat taalgebruikers behoren te doen. Wie bepaalt dat? Een taal moet veranderen, dat is duidelijk, want de tijden veranderen. Woorden gaan verloren, er komen woorden bij. Dit beïnvloedt woorden én de grammatica.

Als een element benadrukt moet worden kun je het een vorm geven die normaal gesproken de objectsvorm is. We zien dit in heel veel talen gebeuren.

Chaos voorkomen

Bijvoorbeeld: het woord gijzelaar werd in de jaren zeventig vervangen door gegijzelde omdat deze -aar uitgang niet meer begrepen werd. Voor meer dan de helft van mijn eerstejaarsstudenten blijkt een martelaar een sadist te zijn en niet een slachtoffer. De taalgebruiker ruimt hier een oneffenheid uit de weg: twee oorspronkelijk verschillende -aar uitgangen zijn samengevallen door veranderingen elders (in dit geval op fonetisch niveau), en dus moet één van beide het veld ruimen om chaos te voorkomen. Omdat de meeste woorden op -aar een actieve betekenis hebben ( wandelaar, moordenaar, ijveraar, verbeteraar) worden de oorspronkelijk ‘passieve’ betekenissen van gijzelaar en martelaar aangepast, en zodoende een probleem opgelost. Om een zelfde soort reden zeggen we nu ‘kinderen’ in plaats van ‘kinder’ (vergelijk het Duits dat nog steeds Kinder heeft) en ‘beter’ in plaats van ‘bet’.

Oudbollig

Andere woorden krijgen een nieuwe vorm of een nieuwe betekenis omdat die transparanter is binnen het systeem als geheel. Bijvoorbeeld het woord sloddervos, wordt nu door veel jongeren uitgesproken en geschreven als slordervos, omdat ze een verband zien met slordig. Op eenzelfde manier werd oubollig in verband gebracht met oud zodat het voor de meeste Nederlanders van onder de 50 nu ‘ouderwets’ en een beetje ‘sloom’ en dus ‘grappig’ betekent, terwijl de betekenis daarvóór was, ‘koddig’, ‘boertig’. Al heel veel jonge sprekers schrijven nu zelfs ook ‘oudbollig’. Het is leuk om dit soort veranderingen te checken met Google. Bij het intikken van sloddervos, kreeg ik (op 13-2-2007) 17.100 hits, en bij slordervos 195. De vorm oudbollig is al dieper doorgedrongen, 411.000 hits voor ‘ou’- en 33.400 voor ‘oud’-, maar het is waarschijnlijk dat voor de meeste sprekers de semantische verandering al heeft plaats gevonden.

Woorden kunnen een nieuwe vorm of betekenis krijgen omdat die transparanter is binnen het taalsysteem als geheel.

Etiquette

Taalverandering is dus vaak een manier om het systeem eenvoudig te houden, het is ook noodzakelijk omdat er anders te veel uitzonderingen komen. Taal is een levend iets, en hoewel we met behulp van een standaardtaal en woordenboeken sommige veranderingen kunnen tegenhouden, worden andere wijzigingen ongemerkt doorgevoerd. Als sprekers het dan alsnog ontdekken is het vaak al te laat om het nog ongedaan te maken. Als linguïst zeg ik dan, gelukkig maar. Maar dit is vaak niet de reactie van niet-linguïsten. Een lezer schreef naar aanleiding van het hun-gebruik: “Laten we taalvernieuwing niet verwarren met analfabetisme”. Ik zou willen stellen, laten we taalverandering niet verwarren met angst, met etiquette, met klasseverschillen. Deze reacties hebben in feite niets met taal te maken.

meer over taal..

Steeds meer Nederlanders zeggen hun hebben en jongeren gebruiken steeds vaker het lidwoord de: de huis, de meisje. Is dat erg? Is dat taalverloedering? Een grote groep taalgebruikers vindt van wel. Maar waarom kunnen we niet blij zijn met een nieuwe manier van zeggen, net zoals we voldoening kunnen halen uit het dragen van modieuze kleding of het sprinten op een nieuwe fiets?
Door Olga Fischer.
Hij loech, hij biek en hij wies. Dat klinkt ons nu misschien raar in de oren, maar vroeger waren het gewoon de verledentijdsvormen van lachen, bakken en wassen. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden van oorspronkelijk sterke werkwoorden die zwak zijn geworden. Soms gebeurt het ook andersom. Zo heeft vroeg vraagde vervangen, en horen we ook vaak woei in plaats van waaide. We zien eenzelfde verschijnsel bij zelfstandig naamwoorden: het oorspronkelijke meervoud kinder, eier, kalver is nu kinderen, eieren, kalveren, en we horen vaker museums en tentamens dan musea en tentamina.

Nieuwe woorden

De meest voorkomende veranderingen binnen een taal vind je in het gebruik van nieuwe woorden. Dit kunnen leenwoorden zijn, zoals shoppen, headhunter, loverboy, of nieuwe samenstellingen en woordafleidingen: comazuipen, doemdenken, taalcanon en opleuken, afgetraind, verstripping. Veel van deze woorden hebben duidelijk een functie. Ze vullen een leemte in onze taal wanneer er een nieuw beroep op de markt komt (headhunter), of wanneer een nieuw idee of verschijnsel geboren wordt (comazuipen). Over dit soort nieuwigheden wordt dan ook zelden getwist.
Bedenkelijker wordt het volgens velen wanneer een leenwoord wordt toegepast waar een Nederlands woord ook volstaat. Zo zou je kunnen zeggen dat shoppen een overbodig en daarom verwerpelijk woord is, omdat winkelen en boodschappen doen al bestaan. Maar is het zo eenvoudig? Wordt shoppen slechts gebruikt uit gemakzucht of om populair te doen? Misschien was dat de eerste keer het geval, maar vaak blijkt dat woorden als winkelen en shoppen geen echte synoniemen zijn, maar verschillende aspecten benadrukken. Zo laat onderzoek zien dat shoppen verbonden is met een ‘totale’ ervaring. Het gaat niet alleen om lopen langs etalages, kijken in winkels, maar ook om samen lunchen, kletsen of een drankje nemen op een terras. Het kopen zelf is bijzaak, iets dat bij winkelen en vooral bij boodschappen doen centraler staat.

Leerbaar systeem

Taal verandert omdat hij zich aanpast aan de behoeften van de sprekers. Maar taal verandert ook omdat hij een intern systeem heeft dat zo soepel mogelijk moet functioneren om ‘leerbaar’ te blijven. Een voorbeeld: U is (oorspronkelijk een derde persoon enkelvoud ontstaan uit Uwe Edelheit, afgekort tot Uwe Edt >U Ed. > U E >U) veranderde in U bent op basis van jij bent omdat u gebruikt wordt als tweede persoon. Dergelijke veranderingen roepen bij een oudere generatie sprekers vaak ergernis op. Maar vanuit het systeem zelf gedacht gaat het om een vooruitgang.
De taal ondergaat voortdurend veranderingen die leiden tot uitzonderingen op alle niveaus: in klanken, woorden en zinnen. Als die uitzonderingen niet zo nu en dan weggewerkt worden, ontstaat een onleerbaar systeem. De tijd leert dan ook dat zulke veranderingen uiteindelijk toch doorzetten. Zo zien we dat de oorspronkelijk afwijkende meervoudsvormen kinder en lammer er op den duur een extra -en bij gekregen hebben die de woorden weer op één lijn brengt met de ‘normale’ meervoudsvorming, zoals in boekboeken, mensmensen.
Taalverandering begint meestal in de spreektaal. Vanuit de schrijftaal gezien lijkt het misschien op taalverloedering, maar het is belangrijk te bedenken dat de schrijf- en spreektaal hun eigen specifieke kenmerken en behoeftes hebben. Uiteindelijk volgt de schrijftaal meestal de spreektaal, om de kloof tussen beide taalvormen niet al te groot te laten worden.

Klankveranderingen

Veranderingen vallen op als het gaat om nieuwe woorden of nieuwe woordvormen, maar er zijn ook taalveranderingen die niet zo in het oog springen. Dit is het geval met veel klankveranderingen. Klanken hebben een bepaalde reikwijdte waarbinnen ze nog steeds als dezelfde klank worden waargenomen. Bovendien letten wij als taalgebruikers vooral op het woord als geheel, en niet zozeer op de afzonderlijke klanken waaruit het woord bestaat. Of een klinker een beetje langer of korter uitgesproken wordt, een beetje hoger of lager, een beetje nasaal of niet, dat valt niet altijd op. Bovendien zijn we gewend aan verschillende stemmen: er zijn duidelijke verschillen tussen mannen-, vrouwen- en kinderstemmen, tussen gezonde en verkouden sprekers.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat klankverandering gemakkelijker en wetmatiger verloopt dan andere vormen van taalverandering. Het gaat bij klanken om veranderingen die zich als het ware voltrekken buiten het gehoorveld van taalgebruikers. Als een klankverschuiving eenmaal is ingeburgerd en gaat opvallen, is het te laat om hem nog tegen te houden. Een goed voorbeeld is de uitspraak van de ij/ei klank in woorden als rij en leiden. Veel jongeren spreken de ij tegenwoordig uit met een zeer open klank zodat rij meer als raai klinkt.

Betekenisverschuivingen

Ook betekenisverschuivingen vallen nauwelijks op. Ze ontstaan bijvoorbeeld wanneer een deel van een woord niet meer herkend wordt en dan verward wordt met een ander woord dat vaker voorkomt. Dat kan leiden tot een nieuwe vorm, maar ook tot een nieuwe betekenis. Oubollig wordt vaak als oudbollig geschreven vanwege de associatie met ouderwets. Martelaar betekent voor veel jongeren ‘degene die martelt’, en niet ‘de gemartelde’. Dit naar analogie van de andere woorden op -aar die in het huidige Nederlands vrijwel altijd een actieve betekenis hebben, zoals in wandelaar, handelaar, regelaar, treuzelaar.

Taalcontact

Taalkundigen maken een onderscheid tussen externe en interne factoren in taalverandering. Taalcontact is een belangrijke externe factor. Talen die weinig in contact zijn gekomen met andere talen, zoals het IJslands, hebben meestal een stabieler systeem. Naamvallen en andere uitgangen zijn beter bewaard gebleven in het IJslands dan in het Engels, dat sterk beïnvloed is door contact met de Vikingen en de Normandiërs, en in later eeuwen door contact met de koloniën.
Het Nederlands neemt binnen de Germaanse talen een tussenpositie in, maar verandert momenteel door de invloed van sprekers die als moedertaal het Turks, Surinaams of Marokkaans hebben. Deze sprekers hebben veelal moeite met het geslachtssysteem van het Nederlands omdat ze dat niet kennen vanuit hun moedertaal. Dat leidt ertoe dat ‘het’-woorden ‘de’-woorden worden, en bijvoeglijk naamwoorden steeds vaker op een -e eindigen (de huis, een grote huis). Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met Nederlands als moedertaal geneigd zijn deze veranderingen over te nemen.

Economie en analogie

Gebruiksgemak is de belangrijkste interne factor in taalverandering. Op klankniveau zien we dat het duidelijkst. Als sprekers zijn we geneigd om economisch met onze taal om te gaan. Hoe sneller en gemakkelijker we kunnen spreken, des te meer we kunnen zeggen en dus gehoord worden. Klanken binnen een woord passen zich daarom vaak aan aan de klank die erop volgt: de k van zak in zakdoek wordt stemhebbend uitgesproken – zoals de g in het Engelse goal – of neemt zelfs de articulatie van de volgende klank over hetgeen zaddoek oplevert.
Zulk gebruiksgemak zie je ook op andere, meer abstracte niveaus. Achter de heranalyse van de betekenis van martelaar ligt de behoefte aan analogie: alle woorden op –aar betekenen ‘iemand die iets doet’, dus waarom zou dat bij martelaar (en gijzelaar) opeens anders moeten zijn? Analogisch denken is een sterk cognitief principe: zonder het vermogen overeenkomsten en verschillen te herkennen, ziet de wereld er chaotisch uit. We leren gaandeweg om alleen die verschillen te herkennen die ertoe doen in ons dagelijks leven. Het ligt voor de hand dat het analogisch vermogen, dat een belangrijke rol speelt in taalverwerving, ook een rol speelt in taalverandering. Taalverandering is dus niet erg, het is zelfs noodzakelijk. Taalverandering is de olie die zorgt dat de taalmachine soepel blijft lopen.